8 zinnen met «rennen»
Voorbeeldzinnen en -zinnen met het woord rennen en andere woorden die daarvan zijn afgeleid.
• « Zij versnelde haar pas, en was bijna aan het rennen toen zij op een open plek kwam en haar huis zag. »
• « Ik had zin om naar haar toe te rennen, het zadel van haar fiets te grijpen, het stuur vast te houden, haar donkere haar tegen mijn wang te voelen. »
• « In de dagen die volgden merkte ik dat hij niet langer geïnteresseerd was in vogels; wat de hond wilde was rennen. »
• « -Wat is die hond in godsnaam aan het doen? -"Rennen," vroeg papa. "Rennen," antwoordde ik. Hij houdt van rennen. »
• « Ik moet opstaan en rennen, denk je, maar ik zit hier zo goed! Ik kan me nog steeds niet bewegen. »
• « Later, toen we bij een kampvuur zaten te praten, vertelde hij me dat er elke dag wilde paarden in de bosjes leven en rennen. »